Het levendige gezicht dat ik met kussen had willen overladen werd, vooraleer helemaal te verdampen, in de ovalen uitsnijding van een oud fotoalbum gevangen, en aldus niemand nog van sentimentele waarde en horend bij een tijd zo definitief voorbij als het interbellum waarin ze als een puntgave en ongestempelde postzegel met daarop de statige afbeelding van Leopold II een moment lang in het bezit had geleken van onaangeroerde mogelijkheden, keerde ze, niet zonder afscheid te nemen met de sluier van rijstpapier die ritselend over haar gelaat viel en haar onherkenbaar maakte, genadeloos terug tot het imaginaire bestaan van waaruit zij me was verschenen.