Het theater van het geheugen Op 10 maart 1926 wordt een man aangehouden die op de joodse begraafplaats van Turijn een bronzen vaas heeft gestolen. Hij lijkt aan geheugenverlies te lijden en niet te weten wie hij is. Voorlopig heet hij nr 44170. Een weekblad publiceert een foto van hem met de vraag: Wie kent deze man? Twee vrouwen reageren: Giulia Canella, de welgestelde echtgenote van een in de oorlog vermiste professor; en Rosa Negro, de behoeftige echtgenote van de voortvluchtige oplichter Mario Bruneri. De man geeft de voorkeur aan mevrouw Canella. Dit is het begin van een bizarre jarenlange juridische twist tussen de 'Canellianen' en de 'Brunerianen'. De man deelt ondertussen het bed met mevrouw Canella en verwekt drie kinderen bij haar. Pas in 1931 valt het doek: het Hof van Cassatie verklaart dat nr 44170 "was, is en zal zijn Mario Bruneri".
De heer Canella bezweert: 'Wat de mensen verwachten, wat nodig is om orde op zaken te stellen, is een bevel van de Duce. Van hem alleen hangt de passende, echte, ongesofisticeerde, rechtvaardige, menselijke oplossing van dit geval af. Zolang de Duce zich er niet toe zet de koe bij de horens te vatten, zoals men pleegt te zeggen, is al onze moeite voor niets geweest...'
Leonardo Sciascia (Racalmuto, Agrigento 8 januari 1921 - Palermo, 20 november 1989) was een Italiaans schrijver en politicus. Sciascia was raadslid in Sicilië, lid van het Italiaans parlement en, later lid van het Europees parlement. Opgeleid als advocaat wijdde hij zich pas later in zijn leven aan het schrijven over Sicilië en de maffia. Zijn analyse van de ontvoering en moord op Aldo Moro, een vooraanstaand christendemocraat, wordt als een meesterwerk beschouwd. Hij was lid van de parlementscommissie tot onderzoek van de ontvoering van Moro. In zijn beste werk toont hij dat, zoals in het echte leven, er zelden een happy ending is en dat er evenmin zelden recht wordt gedaan aan de gewone man. Sciascia schreef vanuit zijn unieke Siciliaanse ervaring, waarin families met politieke partijen verbonden zijn. Hij wilde aantonen, dat corruptie, endemisch in de Italiaanse maatschappij, alleen diegenen helpt, die deel uitmaken van de geheime gezelschappen en de politieke klasse.