De vijf Duivelsprinsen hebben in het jaar 1499 (nieuwe rekening) vrijwel de voltallige bevolking van Fraaibergen uitgemoord of als slaven weggevoerd. Op twee na; de jonge Kirth Gersen en zijn grootvader Rolf Marr. Kirth heeft een dure eed gezworen het gruwelijke vijftal een voor een te vernietigen. Eenvoudig is dat niet, want de wet van de beschaafde planeten heeft geen macht in de anarchistische Zelfkant van het heelal, waar het meeste gespuis zich ophoudt. Desondanks maakt Gersen vastberaden jacht op de weergaloze misdadigers, die na het bloedbad van Fraaibergen nimmer meer gezamenlijk hebben geopereerd. De Sterrekoning, een wezen dat sterk op een mens lijkt, Kokor Hekkus de Moordmachine met zijn eigen feodale planeet, Viole Falushe met zijn Paleis van de Liefde, Howard Alan Treesong - dit zijn de magische namen die Gersens leven obsederen. Elke Duivelsprins is noodgedwongen een meester in het camoufleren en vermommen, zodat het iedere keer al een heel karwei is om de prooi zelfs maar te identificeren. Zodra Gersen er vrij zeker van is een Duivelsprins op het spoor te zijn, construeert hij een labyrint van valstrikken waarin de opgejaagde aartsmisdadiger uiteindelijk met zichzelf wordt geconfronteerd ... fataal.