De dwergjes van Tuil woonden op de hei. Het waren er niet twee of vijf, maar wel honderd, een heel dwergenvolk bij elkaar. Als de hei bloeide, riepen ze: `Paars, paars, mooi paars!' en ze knepen de honing uit de paarse bloemetjes, want de dwergjes van Tuil waren dol op honing. Maar op een dag kwam er een zwem bijen aanvliegen. Een grote, bruingele wolk, die zoemde als een motor en die zoemend aan de tak van een knoestige dennenboom bleef hangen.
`Wat is dat, wat is dat? vroeg Kleine Pier van Tuil. Hij was de jongste en vroeg alles twee keer.
`Dat zijn bijen, dat zijn bijen,' antwoordde Kromme Dieder van Tuil. Hij antwoordde twee keer, want hij hield van plagen.
`Nou krijgen we gedonder,' zei Kromme Dieder.
En zo was het.
Zo begint het eerste verhaal in deze bundel fantasierijke, vrolijke verhalen over het leven van de dwergjes op de hei, over hun avonturen en over Virgilius van Tuil, de honderdeerste dwerg, die op een dag is vertrokken om eens wat te beleven en nu eindelijk wordt teruggevonden