Met De engel en de adelaar componeerde het schrijversduo Bettina Drion en Hans van den Pol een filmische oorlogsroman en schurend liefdesverhaal ineen. Het boek is gebaseerd op het waargebeurde verhaal over een onmogelijke liefde tussen een Joodse vrouw en een SS-officier.
Na een uit de hand gelopen echtelijke ruzie verlaat Judy's vader spoorslags het huis. Vanaf dat moment weigert haar moeder, Lea-Nora, te praten. Judy ontdekt dat de oorzaak voor dit zwijgen in een vakantie in 1965 ligt. Ze start een zoektocht, die ondermeer naar Dresden en naar Stiermarken leidt, waar ze kennismaakt met de mysterieuze hoteleigenaar Karl Pölzer.
De Oostenrijker Franz Pölzer vecht in de Tweede Wereldoorlog aan het front en raakt gewond. Hij wordt overgeplaatst naar een doorgangskamp in Mechelen, waar hij een Joodse vrouw ontmoet, op wie hij verliefd wordt. Hij redt haar van deportatie naar de gaskamers van Auschwitz. Na de oorlog keert hij terug naar zijn vrouw in Stiermarken en het lukt hem zijn oude leven weer op te pakken. Tot bijna 20 jaar later een onverwachte ontmoeting zijn hele leven overhoop haalt.
Als haar man tijdens de Duitse bezetting vlucht naar Zwitserland laat de Joodse Lea haar vier weken oude baby achter op een onderduikadres in Nederland. Een keuze die onuitwisbare gevolgen heeft voor de rest van haar leven.
In de roman wisselen de drie verhaallijnen elkaar af, maar hebben één overeenkomst: het Oostenrijkse Stiermarken. De losse verhalen raken steeds meer in elkaar verweven totdat aan het einde alle gebeurtenissen op hun plek vallen.