Florence, 1528. Het is de tijd van de Medici, een tijd van overdadige luxe en verblindende kunst. Maar ook de tijd van hellepreken van de religieuze fanaticus Savonarola en de toenemende macht van de nachtpolitie.
Alessandra is nog maar vijftien als haar vader een jonge mysterieuze schilder in huis haalt om de familiekapel te beschilderen. Alessandra, die heimelijk haar hart heeft verpand aan de schilderkunst, is opgetogen. En probeert zoveel als zij maar kan van de fascinerende vreemdeling op te steken, die algauw haar gedachten en gevoelens volledig in beslag neemt. Maar naar oud gebruik wordt zij niet lang daarna uitgehuwelijkt en raken beide van elkaar gescheiden. Als Alessandra ontdekt dat haar echtgenoot haar ontrouw blijkt te zijn, is in eerste instantie haar hart gebroken en zinkt ze weg in een diepe depressie. Zij leert echter inzien dat de huwelijkse staat haar ook een onverwachte vrijheid te bieden heeft en ze pakt haar oude passie, het schilderen, weer op. Dan ontmoet ze opnieuw de schilder uit haar jeugd