Neil en Sam stuitten op het spoor van maden aan de rand van het Farnleybos, vlak bij het moeras. Het was de tweede week van juli en die ongewone zomer leek al een eeuwigheid te duren. De hitte leek oneindig, ontnam de bomen hun kleur en bakte de grond tot die zo hard was als bot. De jongens waren op weg naar Willow Hole, een met riet omzoomd meertje dat fungeerde als het plaatselijke zwembad. Ze hadden daar met wat vriendjes afgesproken en zouden die zondagmiddag besteden aan het maken van bommetjes in het lauwwarme groene water vanaf een boom die daarover uitstak. Tenminste, dat dachten ze.