Het is 1370. Nederland bestaat nog niet. Er zijn kleine steden met dikke muren eromheen. Het platteland is nog grotendeels woest en ruig. Honger, de pest, oorlogen, struikrovers, roofridders. Een mensenleven is niet veel waard. De Hanze was een machtig verbond van steden waarin rijke kooplieden het voor het zeggen hadden. Ze legden zelfs koningen hun wil op. In de Noorse stad Bergen konden hun zonen de fijne kneepjes van het vak leren. Als Berend, een twaalfjarige weesjongen, daar terechtkomt als straatarme jongen, blijkt het leven er hard. Lijfstraffen, brand in de houten stad, bittere kou, weinig eten en heel hard werken. Hij leert dat de handelaars vooral aan zichzelf denken en aan hun goed gevulde beurs. Maar hij vindt er ook vriendschap en een betere toekomst.