Madelon Székely-Lulofs schrijft de roman op basis van het patrouilleverslag van onderluitenant Nutters. In 1911 leidt Nutters een rampzalige expeditie in de dan nog nauwelijks in kaart gebrachte oerwouden van Atjeh. De militaire colonne verdwaalt en wordt, na bijna een maand zonder voedsel te hebben rondgezworven, gevonden door een hulppatrouille. Negentien manschappen sterven de hongerdood.
Twintig jaar nadien is Nutters nog altijd bezig met de gebeurtenissen van 'zijn' tocht die de militaire handboeken is ingegaan als voorbeeld hoe het niet moet. Hij stuurt de oorspronkelijke patrouillerapporten naar Madelon Székely-Lulofs met het verzoek er een roman van te maken. De schrijfster gaat ermee aan de slag, hoewel ze vindt dat ze, juist door de veelheid aan informatie, weinig speelruimte heeft. Bovendien kijkt Nutters haar op de vingers.