De gedichten in De jongenskamer vormen één verhalend autobiografisch gedicht, dat begint in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en eindigt in de totaal veranderde wereld van nu. In de kamer achter de werkplaats van zijn vader, het domein van W. en zijn broers, ontstaan zijn eerste ideeën over politiek en over de idealen die de wereld moeten verbeteren. Alle latere maatschappelijke ontwikkelingen én zijn liefdes, vriendschappen, boeken en reizen die het leven van W. bepalen, lijken toch altijd met onzichtbare draden verbonden met die vroege waarnemingen uit de jongenskamer.