Een jongen groeit op in de Kempen, gaat op school in Turnhout, mag studeren in Brussel en hoewel hij zich langzaam losmaakt van zijn geboortegrond (opgaand in wat de literatuur, de muziek, het toneel en de film hem te bieden hebben) groeit het besef dat hij het kind van zijn ouders blijft: wie hij ook wordt, het landschap van zijn jeugd, dat niet meer bestaat, heeft hem gevormd en houdt hem gevangen.