Cathleen Harrington verlaat in 1919 haar thuis in Ierland om naar de droge vlakten van de Oostelijke Kaapprovincie in Zuid-Afrika te reizen en te trouwen met een man van wie zij niet houdt. Afgezonderd en vervreemd vindt ze troost in haar dagboek en in de sterke band met Ada, het dochtertje van haar zwarte dienstmeisje. Cathleen leert Ada lezen en schrijven en geeft haar zelfs pianoles. Wanneer Ada in opspraak raakt omdat ze een kind verwacht van een blanke, moet ze vluchten. Maar Cathleen gaat de opgelegde strenge wetten van de apartheid negerend naar Ada op zoek om haar te vragen terug naar huis te komen.