Liefje Goethart is een weesmeisje van ongeveer 12 jaar oud. Ze leeft in de Gouden Eeuw, rond 1625, in de tijd van de bloei van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, en woont in het Burgerweeshuis in de Achterstraat te Hoorn. Eigenlijk is Liefje een halfwees: haar moeder is gestorven, haar vader vaart op een Oost-Indiëvaarder. De leiding van het weeshuis vindt haar maar een lastig kind. Gelukkig heeft ze wel een goede vriendin, Marije van Os, die het ook allesbehalve naar haar zin heeft in het strenge weeshuis.
Liefje slentert het liefst bij de haven, waar het altijd een levendige drukte is van kooplieden, sjouwers en zeelieden. Op de kermis ontmoet ze Jonge Jan, de zoon van een visser, met wie ze vriendschap sluit. Samen met hem beleeft ze veel avonturen in en buiten de stad.
Na bijna vier jaar is haar vader nog steeds niet terug. Langzaam rijpt bij Liefje het plan haar vader zelf te gaan zoeken. Ze besluit aan te monsteren op een schip van de VOC - als jongen. Maar alles blijkt anders te lopen dan ze ooit heeft kunnen denken.
Liefje slentert het liefst bij de haven, waar het altijd een levendige drukte is van kooplieden, sjouwers en zeelieden. Op de kermis ontmoet ze Jonge Jan, de zoon van een visser, met wie ze vriendschap sluit. Samen met hem beleeft ze veel avonturen in en buiten de stad.
Na bijna vier jaar is haar vader nog steeds niet terug. Langzaam rijpt bij Liefje het plan haar vader zelf te gaan zoeken. Ze besluit aan te monsteren op een schip van de VOC - als jongen. Maar alles blijkt anders te lopen dan ze ooit heeft kunnen denken.