Midden in de winter zet een eigenaardig circus zijn tenten op in een kleine Hongaarse stad. De grootste attractie van het circus moet het opgevulde lichaam van de grootste walvis ter wereld zijn. Meteen doen de meest bizarre geruchten de ronde. De circusmensen zouden sinistere doelen nastreven, en de bange burgers klampen zich vast aan alles wat hun een beetje zekerheid kan bieden; van waarzeggerij tot astrologie, van vreemdelingenhaat tot allerlei vormen van totalitarisme.
In De melancholie van het verzet blinkt Krasznahorkai eens te meer uit in onvergetelijke personages: de kwaadaardige mevrouw Eszter, die de overname van het stadje voorbereidt, en haar slappe echtgenoot; en Valuska, de ongelukkige held van het boek, die met zijn hoofd in de wolken loopt en de enige zuivere en nobele ziel in de roman is – iets wat bij Krasznahorkai overigens geen aanbeveling is. Met grimmige vrolijkheid en pesterig plezier beschrijft Krasznahorkai het menselijk geklungel.