Eind jaren zeventig vlucht Julia uit Oost-Berlijn naar het Westen. Ze is drieëntwintig en wil maar één ding: de vrijheid om te worden wie ze is. Ze komt terecht in de Amsterdamse grachtengordel, waar ze een chirurg trouwt, een kind krijgt, en gaat werken op de redactie van een krant. In oktober 1990, bijna een jaar na de val van de Muur, gaat ze voor het eerst terug naar Berlijn. Met tegenzin, maar ze kan onmogelijk nee zeggen tegen de opdracht van haar hoofdredacteur om een reportage te maken over de Wende. Het is haar uitgelezen kans om serieus genomen te worden als journalist.
Maar in plaats van onderzoek te doen voor haar reportage, belt ze haar oude liefde Alexander, die destijds achterbleef in Oost-Berlijn. Julia heeft hem elf jaar niet gezien. De twee ontmoeten elkaar in een café waar de herinneringen nog aan de wand kleven. Het weerzien scheurt niet alleen oude wonden open, maar confronteert Julia ook met een versie van het verleden die een heel nieuw licht op haar heden werpt. En dan realiseert ze zich dat ze nog steeds geen antwoord heeft gevonden op de vraag: wat is vrijheid?
De mooiste kleur die niet bestaat is een roman over vrijheid en keuzes, over oude liefde en moederliefde, over de waanzin van een land dat een muur nodig had om zijn volk binnen te houden, maar ook over de moeite om vrijheid te vinden in een maatschappij waarin geld en uiterlijke schijn de hoofdrol lijken te spelen.