Duitsland, 1918. De hoofdpersoon uit De ooggetuige is arts-psychiater in een reservelazaret, waar hij geestelijk verminkte militairen behandelt. Zijn patiënt is een zekere A.H., een grootheidswaanzinnige, Jodenhatende fantast, die als gevolg van een hysterische aandoening niet meer kan zien. Medisch gezien is hij echter niet blind.
De arts raakt door hem gefascineerd. Tot dan toe was hij in zijn eigen leven een ooggetuige geweest; nu voelt hij de hartstochtelijke behoefte macht uit te oefenen over zijn patiënt, diens grote geestkracht in humanere banen te leiden, het lot te beheersen en op de stoel van God te gaan zitten. Hij besluit A.H. te behandelen door te appelleren aan zijn hoogmoedswaan en overmatige energie, en geneest hem. Hiermee blijkt hij op zijn beurt blind - voor de gevolgen van zijn besluit. En niet alleen voor zijn eigen leven: van de grootheidswaanzin van zijn patiënt zal later heel Europa ooggetuige zijn.