Soms worden er literaire meesterwerken herontdekt zoals Stoner. Soms worden er baanbrekende denkers herontdekt zoals Tocqueville. Soms worden er filosofen herontdekt die ronduit visionair zijn. Zo iemand is José Ortega y Gasset. Opgegroeid in een Spanje van uitersten, tussen reactionaire royalisten en dogmatische marxisten. Van beiden moet hij weinig hebben. Een dwars denker, een geëngageerd filosoof en vooral een democraat die de grenzen van de democratie durft te verkennen. Boeiend, intrigerend, confronterend.
In zijn hoofdwerk De opstand van de massamens (1930) doordenkt Ortega in welke richting onze democratische maatschappij zich zou kunnen ontwikkelen. Hij ziet een groeiende rol van de massacultuur, een overwaardering van de overheid, een falende elite en een bevolking die vooral tevreden is met zichzelf. Ortega's analyse laat zich lezen alsof zij gisteren geschreven is. Hij is zich ervan bewust dat de rol van de negentiende-eeuwse elite is uitgespeeld. Maar wie of wat kan de beschaving dan in goede banen leiden? Dat vraagt om een wedergeboorte van de filosofie en een nieuwe elite van mensen, van welke rang of stand ook, die zich in dienst stellen van een groter ideaal. Niet denkend in rechten, maar in plichten. Niet zelfgenoegzaam, maar alert. Niet dogmatisch, maar vormend.