Een Poolse immigrant komt na vele omzwervingen in een gesticht in de Belgische stad Luik terecht. Van daaruit wordt hij naar een psychiatrisch ziekenhuis gestuurd omdat hij zijn debuutroman niet in zijn moedertaal heeft geschreven, een onhebbelijkheid waarvan hij moet genezen. Aan de psychiater van dienst vertelt hij zijn verhaal. Collega-schrijvers trapten hem in elkaar vanwege broodroof, omdat ze vonden dat hij zich hun taal toe-eigende. Hemingway, Stefan Zweig en talloze andere schrijvers figureren in zijn bizarre levensverhaal, als vriend, vertrouweling of huisgenoot; allen ontheemd, allen schrijvers die zich hun nieuwe talen eigen maakten. Deze doldwaze satire legt de complexe migratiegeschiedenis van Europa bloot en gaat over vragen zoals wie recht heeft op een taal; en over hoe deze zaken voor de immigrant nooit vanzelfsprekend zijn. In deze korte roman weet Aleksandra Lun de gehele twintigste-eeuwse Europese geschiedenis te vatten. Tegelijkertijd vertelt ze een wervelend, fantastisch en buitengewoon geestig verhaal, dat ondanks de veelheid aan thema’s en hun complexiteit nooit overbevolkt aanvoelt. ‘In het Pools schrijf ik alsof ik een vrachtwagen bestuur zo comfortabel is die taal voor mij, in het Nederlands alsof ik op een paard zit want dat is nog steeds ongemakkelijk, en in het Spaans alsof ik in een gestolen raceauto rijd: opwindend, spannend en verboden.’ – Aleksandra Lun