Op grond van zijn eigen ervaringen - Ramdas groeide op in de hindoestaanse gemeenschap van Paramaribo - opent Ramdas De papegaai, de stier en de klimmende bougainvilea met een viertal persoonlijke, nostalgisch getinte essays. Daarna wijdt hij uit: over Surinaamse literatuur, over de verwachtingen die mensen in Suriname en op Curaçao hebben over het Westen, over Afrika, over zwarte literatuur en muziek, over de tweede generatie migranten, islamitisch fundamentalisme en de westerse 'beschaving', en over tolerantie en antiracisme.