Dit boek brengt vanuit taalpsychologische en taalkundige gezichtshoeken inzicht bij in de effecten van dichterlijk taalgebruik. Het gewone alledaagse taalgebruik noemen we de primaire code en de afwijkingen die de dichter daarop maakt de secundaire code. Eigenlijk is dichterlijk taalgebruik dus afwijkend taalgebruik. Bovenop de primaire code plaatst de dichter een secundaire code om extra betekenis en extra effecten aan te brengen. Die extra-mogelijkheden van de secundaire code liggen op het gebied van de klank (metrum en rijm), op het gebied van het 'effectbejag' (stijlfiguren als paradox, tegenstelling, climax en anticlimax) maar vooral op het gebied van de beeldende kunst (beeldspraak dus). Door de secundaire code krijgt de taal van de dichter een 'poëtische functie' oftewel een 'esthetische functie'.