Opeens komen ze tevoorschijn. De ratten, zo groot als een hond, zo sluw als geen rat ooit mocht zijn. Geleid door een centraal brein en gericht op de vernietiging van hun oudste vijand, de mens, duiken ze op uit riolen en putten, uit nissen van de nacht. Ze vallen mensen aan op klaarlichte dag, rukken volwassen zieken uit hun bed, omsingelen gestrande automobilisten en zetten hun tanden in alles en iedereen.