Hij leidt een bende die de halve stad terroriseert, die het geweld niet schuwt, die meisjes als inwisselbaar ziet. Maar toch voelt het meisje zich tot hem aangetrokken. Waarom vertrouwt ze die jongen blindelings, waarom negeert ze de goedbedoelde raad van haar eigen vader?
Als het gevaar groter wordt vertrekt het meisje naar haar grootvader, die buiten de stad op het platteland woont. Na het verlies van zijn vrouw trok hij zich terug in de polder om ruimte te zoeken, maar rust vond hij niet. De natuur blijft hem confronteren met wat hij achter zich had willen laten: leven en dood liggen ook hier op het platteland dicht bij elkaar.
Met het noodgedwongen verblijf van zijn kleindochter botsen niet alleen twee generaties, maar ook heden en verleden, stad en land, mens en natuur. De enige verbindende factor is het oude paard in het weiland. Aan hem kan de grootvader zijn gemis toevertrouwen, aan hem kan de kleindochter haar onzekerheden kwijt. Maar het luisterend oor van het paard, dat de kloof tussen man en meisje lijkt te kunnen verkleinen, kan de harde werkelijkheid niet buitensluiten. Aan de horizon verschijnt het silhouet van haar gevreesde geliefde.