Lang geleden, in een ver land, deden verhalen de ronde over een vrijbuiter, Jackaroo, die er 's nachts gemaskerd en te paard op uitging om de behoeftigen te helpen, de hongerigen te voeden, de armen wat geldstukken in de hand te drukken. Gwen, de dochter van de herbergier van De Ramskop, had te veel gezond verstand en eerlijk gezegd te weinig fantasie om die verhalen te geloven. Ze was ervan overtuigd dat die weldoener niet meer dan een uit nood geboren droom was. En dat de nood van dag tot dag groter werd in het land kon Gwen dagelijks constateren, ook al bleef haar vader in De Ramskop even goede zaken doen. Maar dat de rijke machthebbers, de stadsbestuurders, de Heren, zo blind waren en niets deden om de misère te keren, dat verbaasde en irriteerde haar wel in hoge mate. Op een barre winterdag snijdt een sneeuwstorm Gwen en het adelskind met wie ze op pad is de terugweg naar de herberg af. Dagenlang moet ze schuilen in een hut, en dagenlang luistert Gwen gefascineerd naar de verhalen.