Op Sinterklaasavond is het de gewoonte om gedichten voor elkaar te maken. Onder het mom van gezelligheid kunnen daarin stevige noten worden gekraakt. Dit gebruik kenden ze in de negentiende eeuw al, zoals het sfeervolle en geestige gedicht De Sint-Nikolaasavond uit 1849 van Peter de Génestet bewijst. Hij was nog maar een student van twintig jaar toen hij het schreef.
Het satirische vers was oorspronkelijk als voordrachtvers bedoeld en het ontlokte, waar De Génestet ook kwam, altijd veel bijval aan het publiek. Dat hij het lange tijd alleen maar voordroeg, was de reden dat het gedicht niet beschikbaar was op schrift. Pas elf jaar na het ontstaan, werd De Sint-Nikolaasavond opgenomen in een dichtbundel.
De Sint-Nikolaasavond is, behalve een sfeervolle schets, ook een kritiek op de jaarlijkse, rijkelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen door Willem II. Toevallig viel de verjaardag van de koning samen met de dag dat het sinterklaasfeest werd gevierd, namelijk op 6 december. De Génestet twijfelde er openlijk aan of de ontvangers van al die lintjes die werkelijk allemaal verdienden.
Maar geen kist vol ridderstarren
Maakt van vijf-en-twintig narren
Ooit één knap, verstandig man.
De laatste, op zichzelf staande uitgave van De Sint-Nikolaasavond, stamt uit 1931. Literatuurcriticus Arjan Peters (1963) enthousiasmeerde de uitgever voor het opnieuw uitbrengen van het gedicht als een aparte publicatie. Hij schreef er natuurlijk een inleiding bij.
Petrus Augustus de Génestet (1829-1861) was dichter en theoloog. Hij werkte als predikant in Moordrecht en in Delft en gaf als dichter voor- drachten door het hele land. Hem was geen lang leven beschoren. Nadat zijn vrouw, Henriette Bienfait, en een van zijn vier kinderen in 1859 aan tuberculose waren gestorven, ging hij twee jaar later ook zelf aan deze toentertijd ongeneeslijke ziekte ten onder.