Aan de wand van een galerie in New York hangt een foto die tweeëntwintig jaar geleden is genomen maar nooit tentoon is gesteld. We zien een koelhuis, met het portret van de Maagd Maria aan de muur en een vleeshaak aan het plafond. Vanaf de scherpe punt van die haak hangt het levenloze lichaam van een man, ondersteboven.
Het verhaal van wie hij is en hoe hij daar terecht is gekomen, gaat terug naar de Ierse folklore: van weduwen die het land vervloeken en van de mannen die het vee met de hand slachten. Het moderne Ierland van de jaren negentig wantrouwt oude tradities en weinigen geven nog om de Slachters, een groep van acht mannen die door het land reizen om de koeien te slachten van de boeren die nog wel vertrouwen hebben in oude rituelen.
In het verhaal volgen we de boer Fionn, wiens vrouw terminaal ziek is, en hun zoon Davey, die verliefd is op de jongste Slachter. We maken kennis met Grá, de eenzame echtgenote van een van de Slachters, en hun dochter Úna, die de eerste vrouwelijke Slachter hoopt te worden en daarvoor de rituelen oefent en haar mes-technieken verbetert. En dan wordt het lichaam in het koelhuis gevonden…