‘De sneeuwkoningin’ van Hans Christian Andersen is de geschiedenis van twee innig verbonden kinderen die door het levenslot uit elkaar worden gedreven. Kay wordt getroffen door rondvliegende scherven van de duivelse spiegel. Het glassplintertje in zijn oog maakt dat Kay alles misvormd gaat zien. Het scherfje in zijn hart veroorzaakt een dodelijke verkilling. Hij beseft dit niet en raakt in de ban van de sneeuwkoningin. Zij is de personificatie van de verblindende, schitterende perfectie, waar het ijskoude verstand triomfeert.
Gerda voelt zich geroepen haar vriendje Kay te zoeken en trekt de wijde wereld in. Haar diepe verlangen om hem terug te vinden leidt haar door alle lagen van het bewustzijn. Gerda (haar naam betekent parel) is het symbool van de liefde. Voor haar is alles bezield. Zij spreekt met alles en iedereen. Door haar onschuld worden mensen en dieren ontroerd en bevrijd. Ze willen niets liever dan haar dienen.
Het sprookje laat een inwijdingsweg zien, vol van beproevingen en verrukkingen. De strijd tussen goed en kwaad, waarin de liefde overwint. Wanneer het hart is bevrijd, is de ziel volwassen geworden.
Toen Juke Hudig het sprookje uit haar jeugd weer las, werd ze getroffen door de vele parallellen met de wereld om haar heen. Zoveel angstaanjagends, zoveel misvormds. Het losgescheurd zijn van de bron van wijsheid, waardoor het vermogen om te verwonderen en lief te hebben verloren gaat. Getroffen door de boodschap van ‘De sneeuwkoningin’ tekende ze 49 pastels. Voor de tekstbewerking baseerde ze zich op een aantal oude vertalingen.