Misschien dat de steenhouwer verschenen is. Voor haar deur staat de Fin. Men zegt dat hij steenhouwer is. Terwijl de gevel uit zijn voegen barst, gaat hij zwijgend aan het werk met de beitel op de ladder voor het raam, of hij tekent aan haar keukentafel. Zij kijkt naar hem als hij tekent, of naar zijn voeten op de ladder voor het raam. Herinneringen komen boven, aan haar kleine broer, aan haar moeder, aan Jacob, die er in zekere zin nog is. Dan belt de dochter. Waar wachten ze op?