De tragiek van de bevrijding vertelt het verhaal van de burgeroorlog tussen de nationalisten en communisten na afloop van de Tweede Wereldoorlog en vervolgens het einde van Japanse bezetting en de beginperiode van het Communistische regime onder leiding van Mao Zedong. De Tweede Wereldoorlog had een zware tol geëist van de Chinese bevolking, maar de burgeroorlog die daarop volgde was minstens zo bloedig en had een vernietigend effect. Volledige steden werden uitgehongerd en verwoest met miljoenen burgers die in de strijd het leven lieten. Al tijdens de burgeroorlog begint Mao in de gebieden die onder zijn bewind kwamen met ingrijpende landhervormingen, gevolgd door de liquidatie van landeigenaren die door Mao als vijanden van het volk werden aangemerkt. Nog geen jaar na de 'bevrijding' in 1949 werd opdracht gegeven om alle vijanden van de partij te elimineren aan de hand van een door Mao gedicteerd quota. Tijdens deze Grote Terreur werden soms hele dorpen met de grond gelijkgemaakt en werden schoolkinderen van soms zes jaar beschuldigd van spionage, waarna ze werden doodgemarteld. Op methodische wijze keerde het regime van Mao zich vervolgens tegen de ambtenaren van het oude regime, minderheden, religieuze groeperingen, ondernemers en bedrijven en ten slotte in 1957 tegen de intellectuele elite. Na amper een decennium aan de macht te zijn geweest was het regime van Mao erin geslaagd alle oppositie tegen de Partij de kop in te drukken en een klimaat van onderdrukking, angst en geweld te creëren.