‘Het is kiezen of delen: of de vooruitgang of je gemoedsrust.
Wij hebben voor onze gemoedsrust gekozen.’
'De trotse bedelaars' speelt zich af in de broeierige schaduw van de steegjes, straten en pleinen in een grote Egyptische stad, vermoedelijk Caïro, in het milieu van hele en halve intellectuelen, anarchisten, dichters en revolutionairen, die uit overtuiging bedelaars zijn geworden.
Voor hen betekent de gewelddadige moord op de jonge prostituee Arnaba eigenlijk niet zoveel. Natuurlijk praten ze erover, langdurig zelfs, maar vooral omdat het een goed verhaal is; geschokt zijn ze nauwelijks. Maar wie is de moordenaar? Rechercheur Nour El Dine, gekweld door zijn onfortuinlijke liefdesleven, verdenkt met name de eigenzinnige Gohar. Die houdt zichzelf maar net in leven met het bijhouden van de boekhouding van een bordeel en het schrijven van brieven voor de ongeletterde hoertjes. Gaandeweg groeit niet alleen de verdenking van de rechercheur voor deze zonderlinge figuur, maar ook de fascinatie die hij voor hem opvat.
‘Hij schreef met mildheid en ongebreidelde zin in relativeren, maar ook met spotlust. Daaraan ontleende hij de liefkozend bedoelde bijnaam “de Voltaire van de Nijl”.’ Michaël Zeeman
‘Woorden kunnen bedwelmen, een roes veroorzaken, en dat is precies waar Cossery op uit is. Zijn proza slaat een gat in de tijd en verkwikt. Zonder recept verkrijgbaar.’
Ronnie Terpstra, boekhandel Van der Velde
‘Soms komt er een schrijver voorbij waarvan je meteen het hele oeuvre wil lezen.’ Frederike Scholing, boekhandel Praamstra
Uit het Frans vertaald door Rosalie Siblesz. Met een voorwoord van Roger Grenier.
Albert Cossery (1913-2008) schreef een klein, maar ijzersterk oeuvre, dat uit zeven romans en een verhalenbundel bestaat. De trotse bedelaars verscheen voor het eerst in 1955 in Parijs.
Cossery groeide op in Caïro en bezocht er de lagere school bij de Franse broeders en daarna het lycée français, hetgeen een grondige Franstalige basis vormde. In 1931 publiceerde hij er zijn eerste gedichten. Begin jaren dertig vertrok Cossery naar Parijs om te studeren, maar het gelummel aldaar werd zijn vader te gortig: die stopte zijn toelage en haalde hem terug naar huis. Na de oorlog vertrok Cossery voorgoed naar Parijs en nam er zijn intrek in een hotel, waar hij tot z’n dood bleef wonen. Hij verkeerde er onder vrienden als Albert Camus, Jean Genet, Juliette Gréco, Alberto Giacometti en Boris Vian. In 1990 ontving hij voor zijn gehele werk de Grand Prix de la francophonie. Hoewel Cossery in het Frans schreef, dacht hij in het Arabisch en bleef hij voor zijn gevoel zijn hele leven een Egyptische schrijver.