Hoog boven in de bergen woonden twaalf rovers in een rovershol, een uur diep en volgespijkerd met goudstukken. Elke morgen joegen ze vanuit het gouden schattenhol op hun twaalf paarden de berghelling af om reizigers en rijkaard uit te schudden. Want aan de voet van de bergen liep een grote weg en daar kwam veel rijkdom langs. Op een zekere morgen, toen de rovers weer langs de stenen helling naar beneden stormden, was de grote weg leeg. Geen reiziger, geen rijtuig, geen mestkar, niets kwam er meer langs en niets viel er meer uit te schudden. Geen goudstuk was er nog te vinden in het hele land... behalve de schat van de koning. De twaalf rovers vertrekken een voor een naar het koninklijk paleis om deze schat te roven, maar niemand kan de schat vinden en niemand keert terug. Dan gaat Geip. de laatste rover, op weg. Maar of hij de schat zal vinden?
In 1972 bekroond met een Zilveren Griffel.