De hoofdpersoon wordt, net twintig jaar oud, directeur van de Anti Vivisectie Stichting. Hij krijgt de onmogelijke opdracht om een leerstoel vivisectievrije geneeskunst te realiseren bij een universiteit. Aanvankelijk worstelt hij met het dilemma van nut en noodzaak van dierproeven versus het lijden van dieren. hij wordt heen en weer geslingerd tussen de verschillende partijen, zoals de oude, starre bestuursleden, een groep jonge, fanatieke dierenbevrijders, studenten met gewetensbezwaren en de geslepen onderzoekers. Pas na een schokkende gebeurtenis vindt hij zijn eigen volwassen standpunt, maar de val is dan al gezet.