Nederland en India beleefden in de zeventiende eeuw een periode van economische voorspoed en culturele bloei. Tijdens deze gedeelde Gouden Eeuw raakten beide landen ingrijpend beïnvloed door toenemende globalisering en ontwikkelden ze zich tot grote wereldrijken. Dankzij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) ontmoetten de twee landen elkaar en ontstond een intensieve wisselwerking. Terwijl de Indiase textiel voor een kleine revolutie in het Nederlandse consumptiepatroon zorgde, droeg de VOC met haar edelmetalen bij aan de monetaire stabiliteit van het Indiase Mogolrijk. Naast de handelscontacten was er een intellectuele onderstroom die de landen eeuwenlang met elkaar had verbonden: de verborgen wereld van de neoplatoonse verbeelding die een opmerkelijke artistieke gelijkstemmigheid bewerkstelligde tussen Nederlandse en Indiase kunstenaars.