Peru, 1986.
Wanneer Laila, de dochter van een Finse diplomaat, wordt opgenomen in een ziekenhuis in Lima, blijft ze niet onopgemerkt: de jonge patiëntjes van de kinderafdeling zijn nieuwsgierig naar dat blonde meisje. Vooral El Rato, het jongetje met de langste tong die Laila ooit heeft gezien, wil meer over haar weten.
Steeds vaker trekken de twee samen op, tot ze per toeval een vreemd dagboek vinden. Het is in 1941 geschreven door ene dokter Clarke, maar Laila en El Rato zijn vooral geïnteresseerd in een tekening van een zeldzame bloem die vroeger werd gebruikt door de sjamanen van de stam van K. Volgens Clarkes aantekeningen zou deze bloem een geneeskrachtige werking hebben.
Juist op dat moment krijgt Laila haar diagnose: de artsen hebben eindelijk een naam kunnen geven aan haar ziekte, een naam die alle hoop wegslaat. Toch gaan de wee vrienden, misschien tegen beter weten in, samen op zoek naar de Verloren Bloem, want wie weet kan Laila daarmee alsnog genezen. Zo begint een lange, ongeplande reis die hen van het Andesgebergte naar het Amazonewoud voert. Onderweg moeten ze het opnemen tegen terroristen, drugshandelaars en de overweldigende, angstaanjagende natuur van Peru.