Wenen, 1929. Alles verandert op slag wanneer in een goedburgerlijk gezin de moeder onverwacht sterft. De vader van Lida hertrouwt met een jongere Joodse vrouw, de nazi’s grijpen de macht en haar ouders vluchten zonder haar naar Parijs. Op een dag wordt het Lida, die studeert voor klassiek zangeres, verboden op te treden omdat ze voor een kwart Joods is. Vanaf dat traumatische moment haalt ze de hoge G niet meer, wat ze ook probeert. Maar zelfmedelijden is uit den boze: haar intelligentie, humor en scherpe ironie redden haar, want, zo zegt ze: ‘Naar verluidt is er ook een leven als je niet zingen kunt.’
De inmiddels negentigjarige veel geroemde schrijfster haalt haar jeugdherinneringen op – met een scherp oog voor details en een nooit-aflatende levenslust.
De inmiddels negentigjarige veel geroemde schrijfster haalt haar jeugdherinneringen op – met een scherp oog voor details en een nooit-aflatende levenslust.