Net als er een dik pak sneeuw ligt en de winter toch nog leuk lijkt te worden, slaat het noodlot toe. Wanneer Eefje in de schemering door het park loopt, komt ze oog in oog te staan met de Verschrikkelijke Sneeuwman. Ze overleeft de ontmoeting, maar niemand gelooft dat ze hem heeft gezien.
Eefje kan het niet over haar kant laten gaan. Zij wéét dat het monster bestaat. Ze neemt zich voor om, samen met de speciaal opgerichte 'monsterclub', haar gelijk tegenover de wereld te bewijzen.
fragment: Ik sla linksaf en volg een smal pad dat tussen hoge dennenbomen en dichte rododendronstruiken door kronkelt. Het lijkt wel of de bomen en struiken aan weerszijden van het pad steeds dichter naar elkaar toe kruipen. Als het pad een bocht naar rechts maakt, hoor ik een vreemd gegrom uit de struiken en de droge bladeren onder de bomen ritselen onheilspellend. Ik krijg een naar gevoel in mijn maag en ga sneller lopen. Nog geen tien meter voor me op het pad buigen de takken knappend opzij en een reusachtige gestalte stapt uit de struiken tevoorschijn. Zijn hele lichaam is bedekt met vuilwit haar en hij heeft geen vingers maar klauwen. Verlamd van schrik blijf ik staan. Twee inktzwarte ogen kijken me dreigend aan en mijn hart gaat zo wild tekeer dat het pijn doet. Grommend komt hij dichterbij en een afschuwelijke stank dringt diep in mijn neus. Ik wil wel wegrennen, maar het gaat niet. Ik knijp mijn ogen dicht en voel mijn knieën slap worden. Dan verdwijn ik in een enorme, zwarte draaikolk.