In De verspieder zijn twee verhalen op ingenieuze wijze met elkaar verweven. De lotgevallen van de zestiende-eeuwse dichter en toneelschrijver Christopher Marlowe, tevens spion in dienst van Koningin Elizabeth I. En het eigentijdse verhaal van de jonge, charmante privédetective Kate Morgan, kenner op het gebied van de Renaissance.
Tijdens haar eerste opdracht krijgt Kate een vergeeld manuscript in handen, geschreven in een onbekende taal. De man die het probeerde te stelen, heeft dat met zijn dood moeten bekopen. Kate vermoedt dat dit document toebehoorde aan degene die in de zestiende eeuw de eerste Engelse geheime dienst oprichtte. Spionnen, ofwel verspieders, kregen de taak om het staatshoofd te beschermen, maar in het geheim infiltreerden ze in katholieke kringen om de macht van de protestanten te handhaven.
Zo ook de jonge Marlowe, tijdgenoot én rivaal van Shakespeare, die een geheimzinnige dood stierf. Hoewel eeuwenoud kunnen de geheimen in het document de koninklijke familie en de Engelse regering alsnog in diskrediet brengen. Terwijl Kate oude mysteries ontrafelt, ontgaan haar de gevaren die in haar eigen wereld op de loer liggen.