In de wildernissen ten oosten van Creapon ontmoet Farras Innez en Kolmur, een bejaard echtpaar bij wie hij rust en troost vindt om wat er in de Tempelstad was gebeurd. Samen met de jonge herdershond Niddo trekt hij twee jaar later eropuit om zijn elfenvriend Ralphin te gaan zoeken. De elf ontwaakt uit de wachtrust en samen trekken ze de grensrivier over, Sousourion in. Beide vrienden worden in Groppel van elkaar gescheiden en getergd trekt Farras richting Ekbakkol, de hoofdstad, waar hij als bedelaar vermomd weet door te dringen tot de vesting Bakkolloth. In de grote zaal heeft de tiran Filouratacz alle landmeiers verzameld om zijn macht te consolideren. Dan gooit Farras zijn vermomming van zich af...