In de roaring sixties reist Koko in haar eentje heel Europa door op jacht naar kleding en paait de handelaren met haar stoerheid en haar charme. Ze is succesvol en ze wordt een merk: Koko’s, koningin van de tweedehands glamour, bekend in Milaan, Parijs en Berlijn. Als klein meisje heeft ze de kneepjes van het kleermakersvak van haar moeder afgekeken. Wanneer de spanning thuis oploopt omdat haar moeder weer met een foute man thuiskomt, vlucht het stille meisje in een droomwereld, waarin ze zich omringt met haar zelfgemaakte poppenkleren.
Als zestienjarige ziet ze op de markt dat de mooiste oude kleren, dansjurken en feestkleding van kant, fluweel en zijde, als vodden per kilo verkocht worden. Zonde van de verspilling, denkt ze, en als ze van school af is, begint ze haar eigen handel. Ze koopt oude vodden op, en met kleine aanpassingen maakt zij er hippe kleren van. Ze heeft een goede smaak en een feilloos gevoel voor wat de mensen mooi vinden. Haar kraampje op het Waterlooplein groeit uit tot een stijlvolle winkel, dé plek voor fashionista’s avant la lettre, modejournalisten en couturiers. Maar succes in de mode is broos en vluchtig, en de concurrentie is moordend: het kan van de ene dag op de andere verkruimelen, verwaaien of in rook opgaan.