Toentertijd moest haar dochter, Martine van Rooijen, niets hebben van dat vrouwenhuis en die vreselijke vriendinnen. Ze zag hoe belangrijk het was voor haar moeder, maar begreep bij God niet waarom, en hoefde dat ook niet te weten. Ruim veertig jaar later zocht ze een antwoord. Ze verdiepte zich in het leven van haar moeder, interviewde de feministische vriendinnen van toen uitvoerig en las stapels gestencilde blaadjes met notulen en verslagen. Een beeld ontstond van een bijzondere club vrouwen. Van vrouwen als haar moeder die thuis dreigden te verstoffen, niet gewend zonder hun man op stap te gaan. Van studentes die het anders wilden doen dan hun moeders. Van lesbische vrouwen die moesten knokken voor de erkenning van hun bestaan. Een beeld van de jaren zeventig, van eindeloos vergaderen en praatgroepen, van radicale acties en strijdliederen. Van solidariteit en de onvermijdelijke splitsingen. Maar vooral het beeld van vrouwen die de moed hadden zich te bevrijden van hun juk. En daar bleek Margot er een van te zijn.