‘God is duidelijk geen feminist,’ noteert Sue Lloyd-Roberts koel in de openingspagina’s van haar journalistieke opus magnum, De oorlog tegen vrouwen. Ze baseerde het op meer dan dertig jaar ervaring als televisieverslaggever voor de BBC. Haar werk, vaak undercover, waarin oorlog en mensenrechten een belangrijke plaats innamen, bracht haar de hele wereld over, van Rusland en China tot Birma, van Zimbabwe, Egypte en Bosnië tot het Midden-Oosten, van India en Pakistan tot Latijns-Amerika.
Gaandeweg groeide het besef dat veel van het onrecht uit haar reportages te maken had met vrouwen. Hoe is het mogelijk, zo vroeg ze zich af, dat vrouwen, die meer dan de helft van de wereldbevolking uitmaken, in de 21ste eeuw nog altijd campagne moeten voeren voor een eerlijke en menselijke behandeling? In De oorlog tegen vrouwen neemt Lloyd-Roberts de lezer mee op reportage, van de besnijdenis van jonge meisjes in Gambia tot de grootmoeders van de Argentijnse Plaza de Mayo, van ’s werelds grootste openluchtgevangenis voor vrouwen (Saoedi-Arabië) tot de vrouwenhandel in Oost-Europa, van het ergste land om een vrouw te zijn (India) tot het huiselijk geweld in ‘ontwikkelde’ landen, van verkrachting als oorlogswapen in Bosnië, Birma en Afrika tot de salarisongelijkheid in de Westerse wereld.
Geweld tegen vrouwen en meisjes is niet individueel, het is politiek, is de stelling van Lloyd-Roberts. In De oorlog tegen vrouwen brengt zij even zuiver als overtuigend in kaart hoe vrouwen er wereldwijd voorstaan. Dat levert een onthutsend tijdsbeeld op, en journalistiek van grote klasse.