Het was een bekend geintje in de penozekringen. Wie wat betekende in de Nederlandse onderwereld liep met het telefoonnummer van advocaat Piet Doedens op zak. Dat nummer was trouwens eenvoudig te onthouden. Twee keer 310. In het Wetboek van Strafrecht staat Artikel 310 voor diefstal. Twee keer diefstal.
Je hebt advocaten, topadvocaten en je hebt Doedens. Mr. Piet Herman Doedens, (Utrecht 1942) strafpleiter met gedwongen rust als gevolg van een hersenbloeding, is volgens veel van zijn confrères in zijn hoogtijdagen de beste in zijn vak. De oude Max Moszkowicz, bij wie Doedens zijn carrière in Maastricht begon, noemde hem ooit `een ongeleid projectiel. Doedens verdedigde drugbarons, moordenaars en fraudeurs en dreef zijn tegenstanders van justitie met zijn onorthodoxe werkwijze soms tot wanhoop. Buiten de rechtszaal etaleerde Doedens zich als een man in eenvoudig ogende, handgemaakte kostuums, die tot diep in de nacht kon feesten om een paar uur later fris als een hoentje baanbreker te zijn bij het verdedigen van roemruchte cliënten. In dit boek keert Doedens terug voor het voetlicht met niet eerder vertelde feiten uit zijn leven en over zaken die landelijk de aandacht trokken.
De uitspraken van Piet Doedens werden opgetekend door oud-Telegraafverslaggever Cees Koring. Koring was circa veertig jaar werkzaam bij De Telegraaf, waar¬van bijna de helft van die tijd als misdaadverslaggever.
Hij wordt dan ook de `peetvader van de misdaadjournalistiek in Nederland genoemd. Ook schreef hij de bestsellers De Maffia Tapes (2009) en Bureau Warmoesstraat (2000).
`Mijn moeder verafschuwde die jazzmuziek. `Nikkermuziek, noemde ze het. Thuis was het verboden. Ik moest dus de klassieke richting op, net als mijn broer en zus. Die kant van de cultuur werd er thuis ingestampt. Mijn broer ging naar het conservatorium, ik kreeg teken-en schilderles bij Artibus, de kunst¬academie in Utrecht. Mijn moeder leerde me zelf pianospelen en ze deed me op de muziekschool in de Lange Nieuwstraat in Utrecht. Ik vind klassieke muziek prachtig, Horowitz is schitterend, maar jazz fascineerde me. De improvisatie tussen musici, de vrijheid die ze daarin nemen. Dat vooral. Ik vond het in de rechtszaal ook altijd mooi om te improvi¬seren bij het horen van getuigen. Zo zat er muziek in het recht, vond ik. De officier van justitie en de rechters waren mijn medespelers. Maar wat de jazz betreft, thuis was het beslist niet de bedoeling dat ik die muziek op de piano speelde. Mijn moeder kon het niet aanhoren. Mijn fascinatie voor jazz was stof voor nieuwe conflicten. Ik was al van het gymnasium geschopt. De Munnik, een bijzondere hbs in Utrecht waar ze me heen stuurden, werd ook niks. Tijdens `de ballingschap bij mijn opa in Drenthe had ik naar de mulo gemoeten, maar daar had ik me nooit vertoond, en daarbij kwam nu dus ook nog dat ik mijn heil zocht in jazzclubs. Ik werd zelfs pianist in een driemansband. In de ogen van mijn moeder kon het niet erger.
Fragment uit De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt