De mannen en vrouwen in de vier romans die Elizabeth Harrower (1928) tussen 1957 en 1966 schreef lijken uit te zijn op wederzijdse vernietiging. Harrower wordt niet voor niets een ‘buitengewoon subtiele psychologe’ genoemd (James Wood, The New Yorker). In 1971 was ze een gevierde romanschrijver die vaak in één adem werd genoemd met haar landgenoten Patrick White en Christina Stead. En toen stopte Harrower van de ene op de andere dag met schrijven en trok ze een vijfde roman vlak voor publicatie terug. Het werd stil rondom Harrower, een stilte die ruim 40 jaar duurde, tot 2012. Toen werd haar grootste roman De wachttoren herontdekt in Australië, en vlak daarna in de rest van de Engelstalige wereld.
De wachttoren, Harrowers vierde roman uit 1966, is het nietsontziende verhaal van twee zussen, Laura en Clare, die hun vader verliezen en door hun moeder in de steek worden gelaten. Laura’s werkgever Felix schiet hen te hulp. Hij is zelfs bereid met Laura te trouwen, als zij hem hebben wil. Beetje bij beetje laten de twee zussen zich meezuigen in zijn obsessies, zijn wreedheid en zijn dwingelandij.