Het derde deel van de 'Werken van Jacob Haafner' bevat de tekst van de 'Reize in eenen Palanquin' (voor het eerst gepubliceerd in 1808, herdruk 1827) en een deel van de 'Reize naar Bengalen en terugreize naar Europa' (voor het eerst gepubliceerd in 1822), bezorgd door Christiaan Mathias Haafner, Jacob Haafners oudste zoon. Uit dit laatste boek wordt de terugreis naar Europa, die aansluit bij het verhaal van de reis in de palankijn hier gepubliceerd. De 'Reize in eenen Palanquin' speelt in 1786. Na een langdurig verblijf in Bengalen begon Haafner in het begin van dat jaar een reis langs de oostkust van India, een zakenreis in principe (Haafner verdiende zijn brood als handelaar), maar ook met het doel om de talrijke oude monumenten aan de oostkust te bezichtigen en van het landschap te genieten. Als vervoermiddel koos hij voor de palankijn, de draagstoel, een handig en comfortabel vervoermiddel, dat gedragen werd door een viertal koelies. In het gezelschap van zijn vaste bediende Francisco, en met een onderweg opgedane reisgenoot, maakte Haafner een tocht langs de kust, die leidde van Bhimunipatnam in het noorden van Andhra Pradesh naar Madras in Tamil Nadu en enige tijd later nog wat verder zuidwaarts tot Pondicherry. Van januari tot ongeveer september van 1786 legde hij een afstand van zo'n 1000 km af. Het werd wederom een reis met vele hoogte- en dieptepunten, waarvan het verhaal in rap tempo en met groot enthousiasme wordt opgedist. Hij was nog maar net op pad, of hij viel in een ravijn, waaruit hij slechts door het grootste geluk wist te ontsnappen. Nog erger werd het toen hij door een giftige slang, zo leek het althans, in zijn vinger werd gebeten. Terwijl de hand, ja zelfs de arm, al tekenen van afsterven begon te vertonen en Indiase en Europese doktoren en chirurgijns, die onderweg werden geconsulteerd, tevergeefs hun kunsten vertoonden, haastte hij zich in de richting van Madras, waar hij deskundige hulp hoopte te vinden. Zo dreigde, was als een genoeglijke reis begon, te ontaarden in een nachtmerrie. Maar toen bood de liefde ontverwacht uitkomst. De 'Reize in eenen Palanquin' is vooral het verhaal van Haafners liefde voor de Indiase danseres (devadashie) Mamia. Nadat hij haar avances in het begin van de reis, toen hij haar en haar gezelschap toevallig had ontmoet, met een verachtelijk gebaar had afgewezen, kreeg hij daar al spoedig spijt van. Zo jakkerde hij langs de Indiase wegen voort, niet alleen op zoek naar genezing van de slangenbeet, maar ook - en steeds wanhopiger - op zoek naar Mamia. Wanneer hij haar uiteindelijk opnieuw ontmoet, is dat het begin van een hartstochtelijke liefde, te meer daar zij hem met een eigengemaakt geneeskrachtig zalfje van de slangenbeet weet te genezen. Ze vestigen zich in Madras en zijn er gelukkig. Het is te mooi! Het menselijk geluk is echter vergankelijk en het noodlot kan elk ogenblik toeslaan. Een dramatische gebeurtenis maakt van het ene moment op het andere een einde aan hun gelukkige bestaan. Mamia redt Haafner het leven, maar moet dit zelf met de dood bekopen. Overmand door verdriet besluit Haafner niet langer in India te blijven, maar terug te keren naar Europa. In oktober 1786 gaat hij scheep, 33 jaar oud, terug naar Amsterdam, dat hij in 1771 had verlaten. De 'Reizen in eenen Palanquin' is Haafners mooiste werk. Het romantische verhaal is gelardeerd met observaties van Indiase monumenten en beschouwingen over de Indiase cultuur. Het romantische thema van de opofferende liefde, en dan nog wel van een niet-blanke vrouw voor een blanke man, was een gewild literair thema aan het eind van de achttiende eeuw. Het bleef ook later nog boeien. De dichter J.W. Hofdijk publiceerde in 1840 nog een lofzang op de opofferende liefde van Mamia. In hun inleiding gaan de bezorgers nader in op de denkbeelden van Jacob Haafner, zoals dien in zijn werk naar voren komen, met name over de koloniale verhouding, koloniaal bestuur en de rol van zending en missie in de overzeese wereld.
Deel 96 (1997) in de Werken van de Linschoten-Vereeniging.