Ergens in het Gooi vinden ze, al liftend, een plaatsje in de cabine van de vrachtrijder Hein, die een lading slachtvarkens naar Duitsland vervoert. Heins zeer aardse levensfilosofie, waarin zijn echtelijk bed en de erotiek in het algemeen een belangrijke rol spelen, botst op de speelse wijsgerigheden van de in het leven teleurgestelde student in de psychologie.
Het nachtelijk uur breekt aan. Hein parkeert zijn wagen ergens langs de weg. Terwijl hij achter het stuur ligt te snurken, biecht Mapsje uit haar zondig verleden iets op wat zij nooit eerder over de lippen heeft gekregen. Luisterend naar haar stem en naar het eentonig ruisen van de regen, denkt Dick aan de muffe rijke-burgermanssfeer thuis, de dodelijke visites van collegaeprofessoren en hun kwebbelende vrouwen.
De varkens in de laadbak knorren en krijsen er onrustig doorheen, even onwetend omtrent hun lot als Dick en Mapsje die sociaal en intellectueel door een diepe kloof gescheiden, in hun gedeelde wanhoop die nacht toch nader tot elkaar komen.