Bij het licht van de zaklamp gooide Askew de emmer leeg op de as, gooide de dolk en bijl erbij. We pakten de dekens. Al die tijd hield ik mijn vuist dichtgeklemd. We keken nog een keer de binnengangen in, zagen de starende ogen van de magere kinderen en de schittering van Silky. 'Schiet op,' zei ze weer. 'Waar kijk je naar?' We struikelden door de gang, kropen door het gat en over de puinhoop, gingen onder de boog van baksteen door en worstelden ons door de meidoorn. De zon blonk in het smalle dal. We deden onze armen voor onze ogen tegen het felle licht. Allie schaterde het uit. 'Als je jezelf eens kon zien! Als je jezelf eens kon zien!' En Askew en ik gaapten elkaar aan, besmeurd als we waren met vuil en bloed, en zelfs Askew schoot in de lach. Ik deed mijn hand open, liet de felgekleurde steentjes zien. 'Wat is dat?' vroeg Allie. 'Een geschenk,' zei ik. Askew raakte de steentjes aan. Met glanzende ogen keek hij me aan. 'Jezus,' zei Allie. 'Wat is er met jullie?' Ik kneep mijn hand weer dicht. 'Een beetje geduld,' zei ik. 'We vertellen je alles nog wel.'
David Almonds eerste boek, 'De schaduw van Skellig', werd meteen bekroond met de Whitbread Prize en de Carnegie Medal, de twee belangrijkste Engelse prijzen voor jeugdliteratuur. Almond groeide op in het noorden van Engeland. 'Daar was alles wat je nodig had om je verbeelding te laten werken: oude mijnen, heide, rare types, oom Amos die tijdens familiefeesten zijn gedichten voorlas... en een prima bibliotheek.'