Aan de Hogeschool van Franeker komt in 1807 geld vrij voor de oprichting van een monument ter ere van de nieuwe wetenschap en maatschappij. Albert van Huszen reist met leden van de Franeker Ceremoniële Commissie per koets naar Weimar. Men wil Goethes toestemming om een replica van een van zijn beelden in Franeker op te richten. Maar dan groter en grootser.
De situatie in de Duitse landen is sinds het bewind van Napoleon onoverzichtelijk en in Weimar heerst nog steeds chaos na de Slag bij Jena van 1806. Bovendien verdringen zich tientallen andere bezoekers voor Goethes huis; iedereen wil op audiëntie bij de grote schrijver en wetenschapper. Hij laat zich zelden zien. De tijd dringt als Albert erin slaagt hem te spreken.