Al zolang de bewoners van Butangen zich kunnen heugen, luiden de Zusterklokken van de staafkerk elke zondag. De klokken werden ooit geschonken door een rouwende vader ter nagedachtenis aan zijn dochters Halfrid en Gunhild Hekne, een Siamese tweeling die tijdens hun korte leven prachtige wandtapijten vervaardigde. Het sonore geluid van de klokken was dermate krachtig dat de eerste koster al na drie missen doof was, en naar verluidt waarschuwden ze de dorpelingen voor overstromingen en andere gevaren. Tot 1880. In dat jaar krijgt het dorp een nieuwe, jonge dominee, vol grootse plannen en nieuwe ideeën. Hij neemt de twintigjarige Astrid Hekne, een nazaat van de tweeling, aan als dienstmeisje. En in dat jaar duikt ook een vreemdeling uit Duitsland op, die gedetailleerde tekeningen van de staafkerk en haar houten versieringen begint te maken. Als Astrid beseft dat Butangen zijn kerk – en de tweelingklokken – dreigt kwijt te raken, stelt ze alles in het werk om dat te voorkomen – met noodlottige gevolgen.