In een rijtjeshuis in een gewone straat wonen de Zuurtjes, twee broers die nooit lachen. Niemand wil naast de broers wonen. Binnen is het een troosteloze bende. Zelfs de bloemen op het behang laten de kopjes hangen. De Zuurtjes willen met niemand iets te maken hebben. Geen lawaai van de buren, geen praatjes op de stoep, nooit gezellig koffiedrinken: heerlijk vinden ze dat. Zijn de broers altijd zo zuur geweest, of is er misschien iets gebeurd waardoor ze zo nors en vrekkig zijn geworden?