De Bossche gouvernante Regina wordt in dienst genomen om in Suriname onderwijs te geven aan Walther, een jonge neger die van zijn blanke vader een grote plantage heeft geërfd. Walther wordt binnen de elite met wantrouwen bekeken vanwege zijn buitenissige gedrag. Is de zwarte dandy werkelijk gek of doet hij alsof?
In het geheim moet Regina zijn gangen nagaan en verslag uitbrengen aan de directeur van de plantage, Frederik van Roepel.
Tegelijk probeert Walther via haar (blanke vrouw) de dingen gedaan te krijgen die hem als zwarte man niet toegestaan zouden worden, want Walther heeft plannen ...
Het jaar is 1848, een woelig jaar voor de wereld, en dat laat ook in Suriname zijn sporen na. Regina maakt kennis met een Franse theatergroep (van Frans-Guyana, mulatten dus) en neemt deel aan het culturele leven in Paramaribo waar de autoriteiten, schijnbaar slaperig, te veel tolereren ...
Met de wetenschap van het vrouwenoverschot in Europa destijds, had de gouvernante zich al voorbereid op een leven alleen, maar ontdekt in Suriname dat ze door het tekort aan blanke vrouwen aldaar, een gewilde partner is. Maar niet iedere kandidaat is te vertrouwen ...
Het leven in de kolonie is zo anders dan ze in Holland gewend was. Ontdaan van conventies en fatsoensnormen, maar tevens omhuld met taboes en mysteries. En altijd is daar de latente dreiging van de enorme slavenmacht en het gezag dat met bizarre regels in stand gehouden wordt.
Haar komst naar de kolonie confronteert Regina met zoveel veranderingen dat ze ook haar zelfbeeld en verleden onder de loep moet nemen.
Als de situatie tegen het eind onhoudbaar wordt omdat de theatergroep is opgepakt wegens het spelen van een controversieel stuk, en Regina's positie in de gemeenschap ter discussie wordt gesteld, terwijl de afschaffing van de slavernij opnieuw door de Raad wordt uitgesteld, is het tijd om keuzes te maken.