Hongarije 1956. Katalin vlucht naar het Westen en laat haar man en twee jonge kinderen achter, die vervolgens samen verder trekken zonder vaste verblijfplaats. Kata en haar broertje Isti doen op hun tocht vergeefs hun best om de onbegrijpelijke wereld van de volwassenen te doorgronden. Met een meesterlijk verteltalent verweeft Zsuzsa Bánk de lotgevallen van de twee jonge kinderen met die van het land Hongarije, dat na de neergeslagen opstand van 1956 zijn koers kwijt is.